Remember to turn down the brightness and mute your phone.

Terug naar het evenement
Bozar
Belgian National Orchestra

Belgian National Orchestra, Haenchen & Julien-Laferrière

21 Jan.'24
- 15:00

Henry Le Boeufzaal

Joseph Haydn (1732-1809)
Cello Concerto nr. 2 in D, Hob. VIIb/2, Op. 101 (1783)

  • Allegro moderato
  • Adagio
  • Allegro

pauze

Anton Bruckner (1824-1896)
Symfonie nr. 8 in c, WAB 108 (versie 1890)

  • Allegro moderato
  • Scherzo: Allegro moderato
  • Adagio: Feierlich langsam, doch nicht schleppend
  • Finale: Feierlich nicht schnell

einde voorzien om 17u10

Een van de parels van het vroege cellorepertoire, is Joseph Haydns Tweede celloconcerto. Recent onderzoek wees uit dat Haydn deze hoogklassieke compositie in 1783 schreef voor James Cervetto, de eerste cellist van de Italiaanse opera in Londen. Zijn briljante virtuositeit en expressieve lyriek “wedijverend met de beste tenoren van zijn tijd” inspireerden Haydn tot enerzijds een erg melodieus, aria-achtig middendeel en anderzijds sprankelend passagewerk in beide hoekdelen. Winnaar van de allereerste Koningin Elisabethwedstrijd voor cello Victor Julien-Laferrière wist met Haydns Tweede celloconcerto reeds te scoren in zijn halve finale in 2017 en keert nu terug naar Brussel voor een nieuwe uitvoering van dit werk met de muzikanten van het Belgian National Orchestra.

Maak hier kennis met Olsi Leka en Dmitry Silvian, solocellisten van het Belgian National Orchestra!

De Duits-Nederlandse dirigent Hartmut Haenchen, intussen 80 jaar geworden, zet zijn Brucknercyclus bij Belgian National Orchestra verder met diens laatste volledige symfonie: de monumentale, allesomvattende Achtste. De diepreligieuze, steeds aan zichzelf twijfelende componist Anton Bruckner leverde met deze bijna anderhalf uur durende compositie zijn meesterwerk af: een machtige kathedraal uit klanken, waarvan het eerste deel niet triomfantelijk eindigt maar atypisch verstomt “alsof iemands leven afloopt terwijl de klok die in zijn kamer hangt zwartgallig blijft voort tikken.” Alle registers komen aan bod: de tweede beweging volgt de dromen van een goedmoedig burgermannetje dat eenvoudig van geest is, terwijl aan het begin van de vierde en laatste beweging Bruckner verklankt hoe de keizer van de dubbelmonarchie Frans Jozef I de Russische tsaar ontmoet. Met daarna nog een dodenmars en een transfiguratie bekroont Bruckner in zijn Achtste symfonie de muziek van de 19de eeuw op ronduit magistrale wijze.

De Achtste symfonie, Bruckners laatste volledig voltooide symfonie, is meteen de monumentaalste van al zijn symfonieën en de allerlaatste grote symfonie die eindigt met een triomfantelijke finale. 

De Achtste symfonie werd begonnen in 1884, na de voltooiing van het grootse canto der dankbetuigingen in Te Deum, en in een euforische scheppingsdrang waarbij de late triomf van de Zevende symfonie de componist nog zou aanmoedigen. Dit laatste werk bezorgde de zestigjarige Bruckner plots een internationale bekendheid, nadat hij geruime tijd werd miskend en zelfs uitgemaakt. De componist beëindigde zijn werk aan de eerste schetsen met een enthousiast Hallelujah, gevolgd door drie uitroeptekens. Op 10 augustus 1887 is de omvangrijke partituur afgewerkt en 's anderendaags (!) al begint Bruckner zijn Negende Symfonie te componeren. Hij stuurde het nieuwe werk naar Hermann Levi, die zijn Zevende symfonie had laten triomferen. Maar het nieuwe werk - veel complexer dan zijn voorgaande, geavanceerder van toonspraak, geobsedeerder van inhoud - brengt de dirigent totaal van streek. Met dien verstande dat hij er zich enkel over durfde uit te spreken ten overstaan van de trouwe leerlingen van de componist, die hem met de grootst mogelijke omzichtigheid op de hoogte stelden. De schok werd er voor Bruckner niet minder brutaal om: het werk aan de negende symfonie werd onderbroken; de wanhoop dreigde deze gelovige aan de rand van zelfmoord te brengen. De volgende vier jaren wijdde hij volledig aan herwerkingen van zijn vorige symfonieën (de derde, vierde, eerste en uiteraard de achtste). Deze laatste werd eind 1889 terug op stapel gezet en het werk werd vervolgd tot het midden van het jaar daarop.

De symfonieën van Bruckner waren te vooruitstrevend voor hun tijd om zomaar te worden geaccepteerd door uitvoerders en publiek. Het was wachten op de eerste edities (in overeenstemming met de originele teksten en vanaf 1932 door het ‘Bruckner-Gesellschaft’ gepubliceerd) vooraleer deze werken met het nodige ontzag aanvaard werden in de vorm die oorspronkelijk door hun auteur was gewenst. Vanuit dit standpunt onderkent de Achtste symfonie een afzonderlijk probleem, dat moet worden aangehaald alvorens we tot een beknopte analyse overgaan. Daartoe dienen kort de essentiële verschillen tussen de twee versies gezocht die achtereenvolgens door Bruckner zelf zijn opgesteld. Aanvankelijk had Bruckner geen houtblazers per drie voorzien, behalve dan voor de Finale. De tweede versie daarentegen eist ze op voor alle bewegingen. De harp (waarvan slechts één keer in het hele oeuvre van Bruckner wordt gebruik gemaakt) komt wel degelijk aan bod in het Adagio, maar nog niet in het trio van het Scherzo. De eerste beweging eindigde oorspronkelijk met een coda fortissimo in C, bestaande uit dertig maten. Ongetwijfeld onder morele druk van de weigering van Hermann Levi, schrapte Bruckner deze coda. En hij deed er goed aan, want deze passage overlapt met de coda van de Finale, waardoor evenwel het effect verbleekte. Het huidige einde van de eerste beweging - het enige in het hele werk van Bruckner dat smachtend uitdooft in een morendo - wordt er des te aangrijpender door.

De uitgebreidste van Bruckners symfonieën begint met een eerste beweging die het kortst, meest geconcentreerd en tevens op de krachtigste wijze dramatisch is, zeker door de weglating van de oorspronkelijke coda. Schokkend, als heimelijk kruipend in de bassen, is het eerste thema beurtelings geweldig, dan weer mysterieus. Men heeft het profiel (ten onrechte) vergeleken met het thema van het Zwaard van Siegfried (waarvan men integendeel een zeer vluchtig, maar bijna tekstueel citaat zal vinden in de grote opbouw van het Adagio), terwijl een veel duidelijker gelijkenis niet wordt opgemerkt als gevolg van de zeer grote verscheidenheid aan melodische intervallen: het ritme van dit thema is exact hetzelfde als het beginthema van de negende van Beethoven.

Het Scherzo, in de hoofdtoonaard van c, verschilt van alle andere totaalstructuren bij Bruckner. Het tempo is gematigd en wordt volledig gedomineerd door een kort thema, koppig vanuit één maat - volgens de componist symbool voor de begrafenis van de ‘Deutsche Michel’, incarnatie van de Germaanse boer met de ‘ vierkante kop’ en met tellurische, ongenaakbare kracht waarmee Bruckner zich voorzeker identificeerde tijdens de wederwaardigheden van zijn bestaan. Tremolo's als onrustige dwaallichtjes of angstaanjagende hamerslagen zoals kloppende geesten: dit thema verlaat ons pas - hoe onverwacht ook - bij het trio. Het is een echte langzame beweging in miniatuur, schommelend tussen een landelijke idylle en een mystiek muzikaal denken. Bij de verrassende verandering van ritme, sfeer en tonaliteit wordt plotseling de harp toegevoegd. Dit alles weerklinkt als een voorspraak van de hemelse gelukzaligheden van het Adagio, evenwel nog voorafgegaan door de integrale herneming van het Scherzo.

Zelfs in zijn laatste, de negende, heeft Bruckner de bovenmenselijke dimensie van dit Adagio niet geëvenaard. Met een lengte van driehonderd maten duurt het bijna een half uur, maar zelden wordt de ‘lengte van duur’ zo hemels als hier. Zoals altijd beletten de gebeeldhouwde schoonheid van de zo gedenkwaardige melodieën en de grondige eenvoud van het architecturaal plan dat de toehoorder verdwaalt in deze onmetelijkheden. Want de vormgeving, ondanks bepaalde detailwijzigingen, kan samengebundeld worden in één groot Lied met vijf afgebakende afleveringen (A-B-A'-B'-A''), gevolgd door een Coda. Het groots beginthema zou bij de componist het beeld hebben opgewekt van het indringende gelaat van een jong meisje met zwarte haren (hij zou altijd donkerharige meisjes verkiezen). Tot tweemaal toe loopt een krachtige opbouw op de harp-arpeggio uit - als een evocatie van het paradijs. Het tweede luik (B) bevat twee verschillende, maar toch complementaire elementen, met een ernstiger karakter, meer verinnerlijkt - zo plechtig dat men het graag kwalificeert als een nobele verhevenheid, opgehoogd door de keuze van de instrumenten die zich achtereenvolgens opstellen met de celli en de indrukwekkende groep van Wagner-tuba's (die de componist voor de eerste keer had geïntroduceerd in zijn Zevende Symfonie). Na een korte overgang gaan deze twee themagroepen zich gevarieerder en volumineuzer opstellen, gevolgd door het beginthema dat voor de derde en laatste maal terugkeert: vertrekpunt van een grootse, stijgende ontwikkeling die zich voortbeweegt met deze kettingakkoorden. Zo typisch voor Bruckner - wat ingewijden ‘hemelse ladders’ noemen. Het Adagio eindigt met een zeer lange coda op het beginthema, waarvan een bestendige rust uitgaat, gelukzalig, alsof de tijd stilstaat.

Bruckner heeft zijn symfonie bekroond met een monumentale finale (747 maten!). Er deed zich een dubbel probleem van vertrek voor: terugvallen vanuit de hemel op aarde, en de oorspronkelijke toonaard van C terugvinden. Het scanderen van de strijkers, die een kolossale cavalcade oproepen, ondersteunt de drie periodes van het grandioze thema van de kopers, aangescherpt met fanfares, en waarvan de hortende ritmen aan het begin van de eerste beweging herinneren. Bruckner zou hier geïnspireerd zijn door de bijeenkomst van de drie keizers (Duitsland, Oostenrijk en de tsaar van Rusland) te Skierniewice in 1879. Een zeer uitgebreide windstilte - nodig om de aankomende spanning wat te milderen - leidt de tweede thematische groep in, gedrenkt in een wonderlijke melodiek van edelmoedigheid en van een intens mystiek gevoel. Het derde thema, verwant met de eerste beweging roept door zijn sober profiel Bach op, maar ruimt plots (met een simpele vergroting van zijn intervallen) plaats voor een cyclopische ontketening van geweld, hamerend met een ostinato van pauken, terwijl de kopers klaarblijkelijk het beginthema van de finale aanblazen. De reëxpositie, volledig hermaakt en nog indrukwekkender dan de eerste groep, behandelt het thema à la Bach, waarna het orkest met een pakkend versnellingseffect lijkt uiteen te zwermen in een radeloze vlucht. In de plaats van een herademing van stilte verschijnt nu de grootse Coda. Ongetwijfeld de meest majestueuze die Bruckner heeft ontworpen. Aangeslagen door de pauken, wordt de ontwikkeling op het eerste thema van de Finale op de terugkomst in glorie van de " Deutsche Michel " van het Scherzo ontketend. Aangekondigd door de hoorns in F, met een plagale cadens die de bruuske triomf van C groot met de finale tutti van drieëntwintig maten voorafgaat - wereldwijd bekend en uniek in de analen van de symfonische literatuur: de voornaamste thema's van de vier bewegingen van de symfonie worden in een magistraal contrapunt boven elkaar gezet! Die van de eerste beweging bij de fagotten, trombones, tuba, celli en contrabassen; die van het Scherzo bij de fluiten en klarinetten plus één n trompet, die van het Andante bij de hoorns en die van de Finale bij de overige trompetten, Wagner-tuba's en hobo's.

(Harry Halbreich, archieven Bozar)

Hartmut Haenchen

muzikale leiding

Hartmut Haenchen werd in 1943 geboren in Dresden. In deze Oost-Duitse stad studeerde hij zowel zang als orkestdirectie. Verdere scholing genoot Hartmut Haenchen in Leningrad (vandaag Sint-Petersburg) en tijdens stages aan de zijde van grootheden zoals Pierre Boulez en Herbert von Karajan. Na lange tijd in de DDR te hebben gewerkt (onder andere in Halle, Leipzig, Zwickau, Dresden, Mecklenburg en Berlijn) werd hij in 1986 chef-dirigent van het Nederlandse Philharmonisch Orkest en het Nederlands Kamerorkest zowel als muziekdirecteur van de Nederlandse Opera. Hartmut Haenchen beëindigde zijn muziekdirecteurschap in 1999 met een veelgeprezen, intussen zelfs legendarisch geworden ringcyclus. De voorbije 20 jaar trad hij als gastdirigent op bij ’s werelds beste orkesten en in operahuizen zoals de Munt, Teatro alla Scala en de Royal Opera in Londen. Daarbij zorgde hij telkens weer voor baanbrekende interpretaties van laatromantisch repertoire. In 2017 werd hij door het magazine Opernwelt uitgeroepen tot ‘Conductor of the Year’. In 2018 startte Hartmut Haenchen een Brucknercyclus bij het Belgian National Orchestra.

Victor Julien-Laferrière

cello

De Franse cellist Victor Julien-Laferrière, eerste prijswinnaar van de Koningin Elisabethwedstrijd 2017, studeerde bij René Benedetti, Roland Pidoux (Conservatorium Parijs), Heinrich Schiff (Universiteit van Wenen) en Clemens Hagen (Mozarteum in Salzburg). Ondertussen treedt hij wereldwijd op met gerenommeerde orkesten als het Koninklijk Concertgebouworkest, het Deutsches Symphonie-Orchester Berlin, het hr-Sinfonieorchester, het Orchestre de Paris, het Orchestre Philharmonique de Radio France, het Orchestre National de France, het BBC Philharmonic Orchestra en het Bournemouth Symphony Orchestra. Daarnaast dirigeert hij ook: zowel zijn eigen ensemble Consuela als het Orchestre National d'Île-de-France, het Orchestre de l'Opéra de Rouen en het Orchestre de Chambre de Paris. Victor Julien-Laferrière heeft ook talloze cd’s opgenomen, waaronder bij Alpha Classics een veelgeprezen album gewijd aan Sjostakovitsj, Rachmaninov en Denisov met pianist Jonas Vitaud (2019), een opname van de celliconcerti van Dvořák en Martinů met het Orchestre Philharmonique Royal de Liège onder leiding van Gergely Madaras (2021) en meer recent de celloconcerten van Dutilleux en Dusapin met het Orchestre National de France onder leiding van Kristiina Poska en David Robertson (bekroond werden met de Diapason d'Or). 

Belgian National Orchestra

Het Belgian National Orchestra, dat werd opgericht in 1936, is de geprivilegieerde partner van Bozar. Het orkest staat sinds september 2022 onder leiding van chef-dirigent Antony Hermus, met Roberto González-Monjas als gastdirigent en Michael Schønwandt als geassocieerd dirigent. Het Belgian National Orchestra treedt op met solisten van wereldformaat als Hilary Hahn, Christian Tetzlaff, Thomas Hampson, Aleksandra Kurzak, Leif Ove Andsnes, Víkingur Ólafsson, Sergey Khachatryan en Truls Mørk. Verder investeert het Belgian National Orchestra in de toekomstige generatie luisteraars en deinst het niet terug voor vernieuwende projecten, zoals met pop-rock-artiest Ozark Henry en recent met Stromae voor zijn nieuwe album Multitude. Tot de bekroonde discografie, voornamelijk op het label Fuga Libera, behoren onder meer zes opnames onder leiding van voormalig chef-dirigent Walter Weller. Het Belgian National Orchestra wordt ondersteund door de Belgische federale Tax Shelter, de Nationale Loterij en Casa Kafka Pictures. 

Konzertmeister
Alexei Moshkov

eerste viool
Sophie Causanschi
Isabelle Chardon *
Maria Elena Boila
Françoise Gilliquet
Philip Handschoewerker
Akika Hayakawa
Ignacio Rodriguez
Ricardo Vierra
Juliette Janssen
Paolia Sagrista
Nidhal Jebahli
Timur Kolesnikov
Ekatarina Philipovic
Ricardo Viera
Anne Leonardo

tweede viool
Nana Kawamura
Hartwig D’Haene
Sophie Demoulin
Isabelle Deschamps
Pierre Hanquin
Anouk Lapaire
Ana Spanu
Tatania Vavalina
Anna Balu
Anija Colerta
Louis Coral
Esteher Singier
Carlos Alegri

altviool
Marc Sabbah *
Dmitry Ryabinin *
Sophie Destivelle
Katelijne Onsia
Marinela Serban
Silvia Tentori
Edouard Thise
Song Aun Mun
Carlos Ramos
Nicolas Altieri
Anemarylis Bartholomeus

cello
Olsi Leka ***
Dmitry Silvian **
Tine Muyle *
Lesya Demkovych
Uros Nastic
Harm Van Rheeden
Taras Zanchak
Pierre Sutra
Manos Duarte
Celia Brunet

contrabas
John Van Lierop
Svetoslav Dimitriev *
Ludo Joly *
Dan Ishimoto
Miguel Meulders
Gergana Terziyska
Mathias Heyman
Matthieu Garnavault

fluit
Baudoin Giaux ***
Denis-Pierre Gustin **
Daria Tofanescu

hobo
Dimitri Baeteman ***
Arnaud Guittet **
Tine Verhoeven

klarinet
Julien Benteau ***
Lena Lamela
Julien Elouet

fagot
Gordon Fantini ***
Davy Callens
Filip Neyens *

hoorn
Anthony Devriendt ***
Katrien Vintioen *
Bernard Wasnaire *
Jan Van Duffel *
Dries Laureyssen
Margaux Ortmann
Marlies Callebert
Claudia Rigioni
David Lefevre

trompet
Andreu Vidal **
Ward Opsteyn *
Jeroen Bavin

trombone
Guido Liveyns ***
Bruno Debusschere**
Noam Greenfels

tuba
Martijn Van Rijswijk

pauken
Nico Schoeters

slagwerk
Katia Godart
Koen Maes

harp
Annie Lavoisier
Roberta Brambilla
Eleonora Congliu

*** aanvoerder
** 1ste solist
* solist