Remember to turn down the brightness and mute your phone.

Terug naar het evenement
europalia georgia

Tsotne Zedginidze

10 Dec.'23
- 11:00

Henry Le Boeufzaal

Franz Schubert (1797-1828)

4 Impromptus, op. 90, D 899 (1827) (30')

  • Impromptu nr. 1 in c (Allegro molto moderato)
  • Impromptu nr. 2 in Es (Allegro)
  • Impromptu nr. 3 in Ges (Andante mosso)
  • Impromptu nr. 4 in As (Allegretto)

Tsotne Zedginidze (° 2009)

Ballade and Bagatelle (2023, première) (17') 

Dedication to Ravel and Debussy (2023, première) (6') 

 

Concert in het kader van Europalia

Tijdsduur: +/- 1u

Ook al is Schubert niet de grondlegger van korte, lyrische stukken zoals de impromptu’s (zijn voorgangers in dit domein waren de Tsjechische componisten Tomasek en Vorzisek), toch was hij de eerste om er een dergelijke gecondenseerde inhoud en uitgewerkte vorm aan te geven. Schuberts grote ervaring op het vlak van het lied is te danken aan zijn groot vakmanschap in deze korte instrumentale stukken. De ascese die hij doormaakte bij het componeren van zijn Lieder wierp blijkbaar ook zijn vruchten af in de impromptu’s.

Het manuscript van het opus 90 draagt titel noch datum, maar het ontstaan ervan gaat wellicht terug tot de zomer 1827. De eerste pagina krijgt de titel Impromptu nr. 1 in c van de uitgever Tobias Haslinger, die de cyclus in december van hetzelfde jaar uitgeeft. Het manuscript van de vier andere stukken, op. 142 werd pas uitgegeven na de dood van de componist en draagt daarentegen duidelijk de vermelding ‘Quatre Impromptus’. Aangezien de stukken genummerd zijn van 5 tot 8 bestaat er dus weinig twijfel over de titel van de eerste cyclus.

Het formele onderscheid tussen impromptu en sonatedeel is klein. Impromptu nr. 1 in c uit het opus 90 is hier een goed voorbeeld van: het geeft de illusie van een improvisatie die tot het einde wordt aangehouden, maar in feite ontstaat alles als vanzelf uit de beginfrase, zodat het stukje zou kunnen omschreven worden als een monothematische sonate.

Impromptu nr. 2 in Es is een etude in virtuositeit die Chopin waardig is. Het thema wordt gekenmerkt door een grote soepelheid, met trioolakkoorden van achtste noten die over een groot deel van het klavier golven, terwijl het vaste en precieze ritme in de bas voor een stevige onderbouw zorgt. Het centrale deel bevat een contrasterende passage met geweldige en hamerende accenten op zijn Hongaars, die aan het einde van het stuk hernomen wordt.

Impromptu nr. 3 in Ges is een dromerige nocturne die hetzelfde principe volgt als de eerste: één enkel thema wordt doorgewerkt en hernomen op een continue wijze maar vanuit verschillende invalshoeken. Maar, in tegenstelling tot het Allegro molto moderato van de Eerste Impromptu, is de begeleiding hier quasi constant. De sextolen van achtste noten in het middenregister worden van begin tot einde aangehouden. Door hun soepelheid bewerkstelligen zij een eenheid met de voorgaande impromptu. Enkel de geïsoleerde baslijn speelt de rol van dynamische stoorzender in dit stabiele universum.

Impromptu nr. 4 in As is de meest rapsodische van de vier, ook al heeft de contrasterende centrale sectie de uitgesproken ternaire vorm van een scherzo of een trio. Deze laatste impromptu is ook de meest Schubertiaanse door zijn tonale exploratie en vooral door de afwisseling tussen grote en kleine tertstoonaard, de eeuwige ambiguïteit in de Schubertiaanse compositiewijze.

De eminente musicoloog Alfred Einstein beweerde dat de Impromptu’s en de Moments Musicaux Schuberts ‘laatste woord’ zijn op het vlak van de pianomuziek, in die zin dat de componist er het summum bereikt van spontane vindingrijkheid. Om het onvergelijkbare karakter van deze stukken te omschrijven zou men ook kunnen zeggen dat hun toon het dichtst aanleunt bij het genie van Schubert, en gekenmerkt wordt door ‘vertrouwelijkheid’. Schubert is van nature een intiem en besloten musicus. Hij hoort veeleer thuis in een muzieksalon dan in een concertzaal, en zijn korte en gecondenseerde stukken als deze Impromptu’s vormen de kwintessens van zijn schriftuur.

(Bozararchief, naar Brigitte Massin)

Tsotne Zedginidze begon op zesjarige leeftijd met componeren. Als autodidact ontwikkelde hij een eigen persoonlijke stijl door middel van muzikale geëxperimenteer en een zoektocht naar nieuwe compositietechnieken. Zedginidze voerde zijn stukken doorheen Europa op. In 2020 creëerde hij zijn pianocompositie The Bells, een stuk dat tot stand kwam tijdens de covid-19 quarantaine en opgedragen is aan de nagedachtenis van zijn moeder, Irene Sulkhanishvili. Zijn sonate voor viool en piano, geschreven voor en uitgevoerd met Lisa Batiashvili, werd voor het eerst gebracht op het Tsinandali Festival.

Tsotne Zedginidze

piano

De pianist en componist Tsotne Zedginidze, geboren in 2009, toonde reeds vanaf zijn vroegste kinderjaren een groot enthousiasme voor muziek. Hij stamt uit een familie van muzikanten en is een nakomeling van Niko Sulkhanisvili, een van de belangrijkste Georgische componisten. Zedginidze begon op vijfjarige leeftijd met pianospelen onder zijn grootmoeder, professor Nino Mamradze, en kreeg daarnaast les van Rena Shereshevskaya. Het jonge muzikale wonder geniet sinds 2021 de steun van de Lisa Batiashvili Foundation. Met de hulp van de stichting kreeg hij masterclasses van Daniel Barenboim en Jörg Widmann en speelde hij voor Alfred Brendel en Antonio Pappano. Sinds zijn eerste publiekelijke pianorecital in 2019, legde hij reeds een indrukwekkend parcours af. In het seizoen ’23-’24 debuteert Zedginidze in Japan en is hij onder meer te horen met Lisa Batiashivili op het Lucerne Festival.

Aanstormend talent in Bozar

Voor meer informatie over de concerten in de reeks 'Bozar Next Generation', zie: https://www.bozar.be/nl/kalender/bozar-next-generation-31