Photographie ancienne du Hall Horta, alors Salle des Sculptures

Geschiedenis

Architecturaal meesterwerk

Reusachtig maar onzichtbaar. Een baken in de stad maar grotendeels ondergronds. Veelzijdig maar ook een eenheid. Prestigieus maar open voor iedereen. Zo zag Victor Horta het Paleis voor Schone Kunsten.

Zijn ambitieus project beantwoordde aan heel wat uitdagingen. Stedenbouwkundig: als een verbinding tussen de hoge en de lage stad. Architecturaal: een gebouw dat zich ten dienste stelt van diverse disciplines zonder zijn architecturale kracht te verliezen. Artistiek: het kruim van alle kunsten ontvangen in de best denkbare omstandigheden. Cultureel: kunst toegankelijk maken voor een zo breed mogelijk publiek, niet voor een elite maar ook zonder water in de wijn te doen.  

Horta ruilde de kronkelende lijnen van de art nouveau in voor de geometrische vormentaal van de art deco. Maar de lichtinval in de tentoonstellingszalen en de ingenieuze schikking van de verschillende ruimtes verraden de hand van de meester. In zijn Memoires noemt Horta het Paleis voor Schone Kunsten een hoogtepunt in zijn carrière.

“Vanaf het moment dat je binnenkomt, ben je verrast en verbluft. Verrast, want zodra je de gebogen trap bent afgegaan die vanuit de Koningsstraat naar de tentoonstellingszalen afdaalt, ontrollen zich voor je oog, geheel onverwacht, verschillende perspectieven. Deze openen zich aan alle kanten en worden steeds dieper, ze stralen van licht en prikkelen de verbeelding, als lanen die wegleiden uit een heilig bos waar de muzen samenkomen. En je bent ook verbluft, omdat de architecturale proporties en de decoratieve versiering van deze tempel samen bijdragen tot het beoogde doel. Naast de schilder- en de beeldhouwkunst zullen alle andere kunsten er weldra hun altaar hebben. En dit alles is weldoordacht, met een smaak en een grandeur die bewonderenswaardig zijn.”
- "Le Palais des Beaux-Arts", in "La Flandre libérale", 5 mei 1928

Horta's gedurfde plan veroorzaakte nogal wat opschudding. Edouard Anseele, toenmalig minister van Openbare Werken, juichte het plan onmiddellijk toe. Maar in 1920 weigerde het parlement de kredieten goed te keuren. Pas toen in 1922 de Vennootschap van het Paleis voor Schone Kunsten werd opgericht, kon het project eindelijk worden gerealiseerd.

De stad Brussel stelde een onregelmatig perceel van 8000 m² ter beschikking. In ruil moesten er aan de straatkant 16 winkels komen om leven te blazen in deze stadsader die indertijd werd omschreven als “somber, verlaten, vrijwel afgesneden van het Brusselse leven [1]." Dit ontlokte Horta in zijn Memoires volgende oprisping: “Paleis? Zo denk ik er niet over: gewoon huis voor de kunsten, want ik zou een constructie, waarvan de belangrijkste gevel wordt ingenomen door winkels, nooit die naam kunnen geven.”

Aan de hoger gelegen Koningstraat mocht het Paleis voor Schone Kunsten het zicht van de koning op de benedenstad niet bederven. De bouwhoogte werd dus strikt aan banden gelegd en het Paleis ging grotendeels ondergronds.

 


[1] Journal de Liège, 1 juli 1920.