Gepubliceerd op - Klaas Coulembier

Met de puls van het heelal

De kosmos fascineert sinds mensenheugenis. Vanop onze kleine aarde zien we de hemellichamen met hun eigen wetmatigheden en op afstanden die ons voorstellingsvermogen tarten. De Griekse filosofen zochten al naar wiskundige verhoudingen om die raadselachtige pracht te begrijpen. Pythagoras zag daarin zelfs muzikale harmonie: de ‘harmonie der sferen’, waarin de muziek op aarde een echo is van de trillingen van het universum.

Dit artikel kadert in

Echoes of the 20th Century

Wanneer Gérard Grisey (1946-1998) rond 1980 het idee opvat voor Le Noir de l’Étoile, kijkt hij naar dezelfde sterren als Pythagoras, maar door de lens van de moderne wetenschap en filosofie. Over de harmonie der sferen schreef hij:

“Men moet hieruit echter niet concluderen dat ik een aanhanger ben van de muziek der sferen! Er bestaat geen andere muziek der sferen dan de innerlijke muziek.”

Gérard Grisey en het spectralisme

Grisey groeide op in de woelige jaren na de Tweede Wereldoorlog en begon zijn muzikale weg als uitzonderlijk accordeonist. Daarnaast ontpopte hij zich tot een ware intellectueel. Hij was gefascineerd door de meest uiteenlopende onderwerpen en dat zien we ook in zijn composities. Grisey ontwikkelde ook op jonge leeftijd al een sterk gevoel voor religie, en zag componeren als een middel om invulling te geven aan zijn geloof in God. Als 17-jarige schreef hij in zijn dagboek hoe God voor hem het ritme was, de puls van het leven en de liefde. Dat ritme wilde hij een belangrijke plek geven in zijn muziek.

Tijdens zijn studies, en in het bijzonder door de contacten met Olivier Messiaen en Henri Dutilleux, ontwikkelde hij een muzikale taal en techniek die aansloot bij zijn eigen tijd. Hij was kritisch voor de rigiditeit van bijvoorbeeld het serialisme en doorzag de uitdaging voor muziek in het post-seriële tijdperk: “Nieuwe muziek lijkt alle sensitiviteit te hebben verloren. Het spreekt enkel onze intelligentie aan. De seriële musicus is eerder een wetenschapper dan een dichter.”

Zijn muzikale taal evolueerde in de richting van wat we vandaag spectralisme noemen, muziek die vertrekt vanuit de fysica van de klank en op zoek gaat naar nieuwe timbres en klankstructuren. In het spectralisme zit een paradox vervat die we ook in het werk van Grisey (en in het bijzonder ook in Le Noir de L’étoile) terugvinden. De complexe relaties tussen frequenties vormen een haast wiskundig uitgangspunt en heel wat componisten maken gebruik van uitgebreide berekeningen om muzikale beslissingen te nemen. Tegelijk is de zoektocht naar nieuwe klanken erg zintuiglijk en gericht op de fysieke ervaring en beleving van de klank. Spectrale muziek heeft ook een sensuele kant.

Ondanks zijn fascinatie voor de wetenschap zocht Grisey dus naar een kunst die menselijk was, die niet alleen gebouwd was op wiskundige principes maar ook de muzikant of de luisteraar kon raken. Grisey was als mens immers helemaal geen droge wetenschapper. In de biografieën zijn heel wat pagina’s gewijd zijn vele intermenselijke relaties, en dan vooral zijn houding ten opzichte van liefde en seksualiteit. Hij was in 1970 getrouwd met Jocelyn Simon, maar het monogame huwelijk was niet aan Grisey besteed. Zijn katholieke devotie had in de loop der jaren plaats gemaakt voor andere passies, die hij met even spirituele toewijding navolgde.

Le Noir de L’Étoile

Gérard Grisey hield niet van de term spectralisme omdat ze de nadruk legde op toonhoogte en harmonie. In 1979 componeerde hij Tempus ex Machina voor Les Percussions de Strasbourg, een compositie waarin geen enkele toonhoogte te bespeuren is. Deze slagwerkcompositie legt de focus op ritme en tijd, en zou later geïntegreerd worden in Le Noir de L’Étoile.

De inspiratie voor dit werk kwam toen Grisey in het midden van de jaren 1980 professor was aan de University of Berkely in Californië. Hij leerde er Joe Silk kennen, een astrofysicus die Grisey inwijdde in de wondere wereld van de recent ontdekte pulsars. Pulsars zijn sterren die erg snel ronddraaien en daarbij elektromagnetische straling uitzenden. Op aarde worden deze waargenomen als snelle en regelmatige pulsen. Het idee dat er ver weg in de kosmos een puls te vinden is die na vele duizenden jaren de aarde bereikt, was natuurlijk prikkelend voor een componist als Grisey, die in zijn jonge jaren God beschouwde als het ritme van de wereld. Over de pulsars schreef Grisey later dat hij onmiddellijk “verleid” was door het fenomeen en dat hij meteen dacht – zoals Picasso toen hij een oud fietszadel vond – “wat kan ik hiermee doen?”.

De première vond plaats in de (op dat moment bouwvallige) Hallen van Schaarbeek op 15 maart 1991, na een lange zoektocht en harde onderhandelingen om de nodige fondsen te verwerven, waarbij Grisey zelfs een stoel zou gebroken hebben tijdens een verhitte discussie.

Structuur

Het eerste deel van Le Noir de L’Étoile bestaat uit de versnellende en vertragende pulsen uit Tempus Ex Machina. Grisey plaatst zes verschillende tempolagen op elkaar, zoals één grondtoon is opgebouwd uit de opeenstapeling van verschillende frequenties. Tijdens de laatste klanken van deze eerste episode horen we voor het eerst een geluid uit de ruimte, de pulsar Vela. Vanuit die kosmische trillingen vertrekt een volgende instrumentale episode waarin opnieuw complexe processen van tempoverandering te horen zijn. De tijd bij Grisey is elastisch, en contrasteert met de schijnbaar eeuwige regelmaat van de pulsar. Na verloop van tijd duikt een andere pulsar op in de elektronica, die eventjes ongestoord weerklinkt vooraleer de percussionisten opnieuw overnemen. In de derde en laatste instrumentale passage verlegt Grisey de aandacht naar metalen instrumenten, waarmee hij een totaal nieuw arsenaal aan klanken binnenbrengt. Het ritme wordt hier erg onregelmatig en de complexiteit bereikt een hoogtepunt.

Uitvoering in Bozar

Ictus Ensemble benadert deze uiterst complexe partituur met grote aandacht voor de ruimtelijkheid van het werk en de zintuiglijke ervaring. Het eerste deel wordt vaak erg energiek en krachtig uitgevoerd, maar in deze versie zoeken de muzikanten eerder het verfijnde samenspel en de interactie tussen de verschillende tempolagen op. Ook hier vinden we een interessante paradox. De muzikanten spelen met metronoom (via oortjes) zodat alles perfect gesynchroniseerd kan worden. Hoewel dit mechanisch en niet-menselijk kan lijken, garandeert deze manier van werken dat de zorgvuldig uitgekiende tijdsstructuur van Grisey perfect gerealiseerd wordt. Zo gaan de verschillende lagen van de muziek met elkaar in interactie en ontstaan de akoestische fenomenen waar Grisey naar op zoek was. Mathematische precisie leidt tot zintuiglijke betovering.